In memoriam John Overbeke: mijn bibliometrisch eerbetoon

Op 23 april overleed prof. dr. John Overbeke, die vanaf 1984 vele jaren zijn talenten inzette voor beter medisch-wetenschappelijk publiceren bij het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. John was daarvoor de juiste man op de juiste plaats: hij was een gedreven, nauwgezet en actief arts-redacteur en een betrokken, humoristische en trouwe collega en vriend. Vanaf 1 februari 1990, na een sollicitatiegesprek bij de heren Jacques Lockefeer en Theo Klück, mocht ik als redacteur komen werken bij het Tijdschrift. In dit artikel kijk ik terug op wat ik daar van onder anderen John leerde en welke resultaten hij bereikte bij de verbetering van de kwaliteit van medische vakbladen in het algemeen en van het NTvG in het bijzonder. Vooral de aandacht trokken de vele onderzoeken naar de kwaliteit en effecten van publiceren in het Tijdschrift.

John was opgeleid als chirurg en had in het St. Lucas Ziekenhuis gewerkt als chef de clinique. Sport en vooral voetbal hadden zijn grote belangstelling en hij was actief als medisch adviseur bij Ajax. Als je “telefoondienst” had (medewerkers van het redactiekantoor moesten bij toerbeurt de telefooncentrale bemensen in de middagpauze), kreeg je regelmatig telefoon van bekende trainers.

John Overbeke spreekt dankwoord uit bij ontvangen van Donderspenning, bij 150-jarig jubilem NTvG in Concertgebouw Amsterdam, 6 januari 2007
John spreekt dankwoord uit bij ontvangen van de Donderspenning, bij het 150-jarig jubileum van het NTvG in het Concertgebouw in Amsterdam, 6 januari 2007.

Verder regelde John de kantoorautomatisering op het redactiekantoor, met het prettige systeem van Wang. Toen het Tijdschrift meer ruimte nodig had en vanuit de Jan Luykenstraat ging verhuizen naar de Johannes Vermeerstraat, begeleidde John de renovatie/verbouwing van het pand. In samenwerking met architect en binnenhuisarchitect leidde dat tot een stijlvol geheel. Behalve de huisvesting werden ook internationale contacten goed onderhouden. Het NTvG werd lid van het International Committee of Medical Journal Editors (ICMJE), dat met zijn richtlijnen voor publiceren veel bijdroeg aan de verbetering van de biomedische publicatiepraktijk. Later was John tevens lid van de World Association of Medical Editors (WAME), waarvan hij ook voorzitter is geweest.

Na het betrekken van de nieuwe “zetel der vereniging” stimuleerde John de redacteuren om deel te nemen aan de activiteiten van WERK, de Wetenschappelijke-Eindredacteurenkring. Deze zorgde voor bijscholing en enthousiaste bijeenkomsten. Op het NTvG verzorgde de redactie verder halfjaarlijks een schrijfcursus voor artsen in opleiding tot specialist en op onregelmatige basis was er de cursus Wetenschappelijk schrijven in het Engels door John Kirkman en collega’s.

Samen met John hield ik een lezing over medische terminologie voor medisch bibliothecarissen, in de Erasmus Universiteit Rotterdam. John vertelde over de verdere standaardisering van termen met oog op artikelontsluiting en ik legde uit hoe de redacteuren bij het NTvG omgingen met medische spelling. Uiteraard hadden we de presentatie goed gerepeteerd. Een geslaagd optreden en een gezellig uitje. Nadat ik met arts-stagiair Shailindra Mahesh had bijgedragen aan een van de bibliometrische NTvG-onderzoeken, gingen we verder met schrijven van referaten en nieuwsberichten. John juichte dat toe.

John was niet vreemd van perfectionisme en hij had zijn documentatie dan ook altijd keurig op orde; zijn hele kamer straalde orde en netheid uit. “Het zal wel op de databank liggen” was een gevleugeld gezegde op het redactiekantoor: de designbank op Johns kamer die vol mappen, ordners en documentatie lag. De medewerkers waardeerden John om zijn humor en zijn grote persoonlijke betrokkenheid. John bleef trouw aan zijn mensen: jaren nadat we bij het Tijdschrift vertrokken waren, hielden wij goed mailcontact en zagen elkaar regelmatig in Grand Café Eerste Klas in Amsterdam.

Bibliometrie

John maakte, in samenwerking met andere uitvoerend hoofdredacteuren zoals Jacques Lockefeer en Peter Hart en wetenschappelijk eindredacteur Henk Walvoort, veel werk van bibliometrisch onderzoek naar medisch-wetenschappelijk publiceren. Dit was een mooie uitdaging voor de arts-stagiairs die de hoofdredactie telkens een halfjaar kwamen ondersteunen. In totaal publiceerden zij (tot 2006) zo’n 26 onderzoeksartikelen. Mede dankzij zijn inzet voor en inbreng bij deze publicaties werd John in 2000 benoemd tot hoogleraar Medisch-wetenschappelijke verslaglegging aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Het Tijdschrift kon op deze manier het belang van publiceren in Nederlandse wetenschappelijke tijdschriften met een extern beoordelingssysteem tijdens een Tijdschriftconferentie met evidence onderstrepen. Ook in andere artikelen benadrukten o.a. Bouter en Knottnerus het belang van publiceren in het Nederlands. Ik bespreek de opvallendste onderzoeken.

John.Overbeke bij het aanvaarden
van de bijzondere leerstoel aan de
Katholieke Universiteit Nijmegen. (Foto uit De derde vijftig, jubileumuitgave NTvG.)
John tijdens uitspreken van zijn inaugurele rede (Wie wil blijven, moet schrijven. Medisch-wetenschappelijk publiceren: uitdaging of verplichting?) bij het aanvaarden van de bijzondere leerstoel aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, 16 juni 2000 (foto uit De derde vijftig, jubileumuitgave van het NTvG).

Kwaliteit peerreview en redactionele bewerking

Een van de opvallendste onderzoeken was gericht op de kwaliteit van de peerreview en de redactionele bewerking van onderzoeksartikelen in het NTvG. Dit onderzoek werd eerst in The Lancet gepubliceerd. Eerste auteur Jean-Pierre Pierie met Walvoort en Overbeke benaderden 100 (aankomende) artsen om drie versies van in totaal 50 onderzoeksartikelen te beoordelen: het aangeboden manuscript, het voor publicatie geaccepteerde artikel (na peerreview) en het uiteindelijk gepubliceerde artikel (na redactionele bewerking). De beoordelaars (25 studenten, 25 basisartsen, 25 huisartsen en 25 specialisten) kregen voor hun deelname een boekenbon (hoofdredacteur Ad Dunning bij de presentatie van het onderzoek: “Het duurste onderzoek ooit door een arts-stagiair op het redactiekantoor uitgevoerd.”) De resultaten waren erg positief voor de referenten en het redactieteam. In de peerreviewfase verbeterde volgens de scores van de beoordelaars de kwaliteit van 14 van de 23 onderdelen (61%) significant, waarbij vooral de algehele verslaglegging en de algemeen-medische waarde verbeterden. De redactionele bewerking gaf verbetering van 11 van de 16 onderdelen (69%), waarbij de stijl (p = 0,0001) en de leesbaarheid (p = 0,004) sterk verbeterden. Ad Dunning: “Ja Martin, jij lacht hierom, maar er zijn maar weinig mensen die kunnen zeggen dat statistisch significant is aangetoond dat hun werk zinvol is.”

Cees Kan, Lockefeer en Overbeke beschreven dat het afwijzingspercentage van aangeboden artikelen in 1990 38% was. De grootste kans op aanvaarding hadden medisch specialisten en auteurs uit universitaire centra; in 1997 was dat percentage 36%. Eerder zagen Harry Koene en Overbeke dat van de manuscripten die door het NTvG werden afgewezen, 60% later elders werd gepubliceerd.

Martha Tjon Fo Sang als eerste auteur keek samen met Overbeke en Lockefeer naar de kwaliteit van de peerreview. Zij gingen voor 60 onderzoeksartikelen na hoe referenten deze beoordeelden. Elk artikel werd ook naar een tweede adviseur met dezelfde deskundigheid gestuurd. Aan de hand van in totaal 16 kwaliteitselementen beoordeelde de hoofdredactie de manuscripten ook zelf. Vervolgens vergeleken de auteurs alle adviezen met deze beoordeling.

De adviseurs van het NTvG beantwoordden in dit onderzoek in afnemende frequentie vragen van de hoofdredactie over de volgende onderwerpen: geschiktheid voor publicatie, praktisch (wetenschappelijk) belang, illustraties, tabellen, methodologie, lengte van het artikel en literatuurverwijzingen. Verder gingen zij in hun advies in op aspecten van een tweede lijst, in afnemende frequentie: presentatie van de resultaten, opzet van het onderzoek, validiteit van de conclusie(s), doelstelling, methode, onderzoeksgroep(en), leesbaarheid van het manuscript, duidelijkheid van de samenvatting en lay-out daarvan zoals het NTvG die wenst (gestructureerde samenvatting). De auteurs concludeerden dat de adviseurs van de redactie slechts een gering deel van de gebreken in manuscripten over het hoofd hadden gezien.

In een overzichtsartikel hielden Bouke de Jong en Overbeke een enquête onder 43 (oud-)redacteuren en 34 externe adviseurs van de hoofdredactie. Uit deze enquête bleek dat respondenten de meeste factoren die de subjectiviteit bevorderen van weinig invloed op hun oordeel achtten. In deze enquête werden slechts hun meningen getoetst, niet hun werkwijze. De referenten besteedden gemiddeld 2,1 (1,1-4,2) uur aan het beoordelen van één artikel. Van de 73 referenten beoordeelden 66 tevens artikelen voor gemiddeld 4 (1-25) andere tijdschriften.

Peerreview ná publicatie

Niet onvermeld mag blijven het onderzoek naar ingezonden brieven met Shailindra Mahesh als eerste auteur, waaraan ik meedeed als tweede auteur, met Walvoort en Overbeke. Uiteraard voldeed ik aan alle criteria voor auteurschap (zoals later onderzocht door eerste auteur Wendela Hoen) en we zorgden voor een gestructureerde samenvatting. Henk Walvoort bewees de waarde van een eindredacteur als medeauteur door de beschouwing tot leesbare proporties terug te brengen. Het idee van dit onderzoek was dat ingezonden brieven te beschouwen zijn als een vorm van peerreview ná publicatie. Bij onze analyse van 196 in één jaar verschenen ingezonden brieven (die in die periode ook nog geredigeerd werden voor ze in het papieren nummer werden afgedrukt) bleek dat de schrijvers in 8 gevallen fouten in een artikel in het Tijdschrift hadden ontdekt; 6 maal had dit publicatie van een verbetering tot gevolg.

John leefde mee met de debuterende auteurs toen deze publicatie verscheen: “Spannend hé, benieuwd of er ingezonden brieven op zullen komen.”

Auteurschap

Op het onderzoek naar auteurschap van Wendela Hoen e.a. reageerden 352 auteurs. De 5 positiefst beantwoorde vragen betroffen de toen geldende ICMJE-criteria: 86% van de auteurs antwoordde de ingezonden versie kritisch gelezen te hebben, 85% keurde de te publiceren versie goed, 75% was betrokken bij de opzet van het onderzoek, 64% bij het bedenken van het onderzoek en 63% bij het (her)schrijven van het artikel; 1% meldde geen enkele bijdrage te hebben geleverd. Gemiddeld gaven auteurs zichzelf op 2 vragen méér een positieve score dan hun medeauteurs hun gaven. 64% voldeed aan de ICMJE-criteria, terwijl 60% deze criteria niet expliciet kende. Respondenten klaagden erover dat klinisch werk niet met een auteurschap wordt beloond. De conclusie was dat de richtlijnen voor auteurschap onvoldoende bekend waren. In de praktijk werd er wel goed aan voldaan. Ze hielpen niet bij het vaststellen van de auteursvolgorde.

Rozemarijn van Duursen onderzocht samen met Hart en Overbeke het percentage vrouwelijke artsen die publiceren in het NTvG (1948-1998). Dit artikel verscheen in 2000, toen was het percentage geregistreerde vrouwelijke artsen 37%, en in 1998 was 57% van de artsen in opleiding tot specialist van het vrouwelijk geslacht.

In de eerste 4 onderzochte jaargangen (1948, 1958, 1968 en 1978) was 3-5% van het totaal aantal auteurs van het vrouwelijk geslacht; dit steeg naar 10% in 1988 en naar 21% in 1998. Van het totale aantal artsen was het percentage vrouwelijke artsen die per jaargang bijdroegen aan minimaal één artikel in 1948 en 1958 0,7% (resp. 5 en 9 auteurs); dit steeg naar 1,4% (211 auteurs) in 1998. Het percentage mannelijke artsen die per jaargang minimaal één artikel publiceerden, schommelde in 1958-1998 tussen de 2,4% (471 auteurs) en 3,1% (325 auteurs). Het gemiddeld aantal auteurs per artikel nam toe van 1,2 in 1948 naar 3,3 in 1998.

Van Duursen en collega’s concludeerden dat het aantal vrouwelijke auteurs geleidelijk steeg in de afgelopen 50 jaar. Het percentage vrouwelijke artsen die bijdroegen aan ten minste één artikel in het NTvG verdubbelde in de onderzochte jaargangen, terwijl het percentage mannelijke artsen min of meer hetzelfde bleef. Ze stellen dat: “vrouwelijke artsen ook in Nederland bezig [lijken] te zijn aan een inhaalrace op wetenschappelijk gebied.”

Naarmate succesvolle Nederlandse medisch-wetenschappelijk onderzoekers hoger scoorden in de internationale tijdschriften ontstond de vrees dat deze groep minder in het Tijdschrift zou publiceren. Uit het onderzoek van twee artsen-stagiairs, Jacobien Veenemans en John Hoogeveen, en Overbeke, bleek dat niet het geval te zijn. Een duidelijke meerderheid van veelschrijvende auteurs van artikelen in hoog geciteerde tijdschriften leverde ook bijdragen aan het NTvG. Verder was 77% van 87 eerste auteurs van oorspronkelijke stukken in het NTvG (mede)auteur van ten minste 1 internationale publicatie. De auteurs concludeerden: “Veelschrijvende auteurs van artikelen in hooggeciteerde internationale tijdschriften schreven ook artikelen in het NTvG, en omgekeerd schreven auteurs van NTvG-artikelen ook artikelen in internationale tijdschriften.”

John Overbeke bij 15-jarig jubileum van het NTvG.
John bij het 150-jarig jubileum van het NTvG.

Dubbelpublicaties

Het onderzoek met Hans Barnard als eerste auteur naar dubbelpublicaties verdient de hoofdprijs voor de spannendste slotzin: ‘Als ook effect van dit voorstel uitblijft, kan misschien veroordeling van frauderende auteurs tot het vuurpeloton, zoals in 1916 de Amerikaanse legerarts in Engelse dienst James Shearer overkwam, heroverwogen worden (overigens werd die straf niet ten uitvoer gebracht).’

Barnard en Overbeke vonden dat van de maar liefst 172 onderzoeksartikelen die het NTvG destijds in 1 jaar publiceerde, er 23 eerder in een ander tijdschrift gepubliceerd waren; in 14 gevallen hadden de auteurs dit niet gemeld bij het NTvG (niet-reglementaire dubbelpublicatie, wetenschappelijk een ernstige zonde). Barnard werkt nu als archeologisch onderzoeker aan de universiteit van Californië, en verblijdde de redactie vaak met spannende reisbrieven uit o.a. Egypte.

In 1999 werd dit onderzoek herhaald: van de 148 onderzoeksartikelen die in 1996 verschenen in het NTvG, waren er 23 eerder elders gepubliceerd. Bij 10 gebeurde dit zonder vermelding (onreglementaire dubbelpublicatie). De auteurs concludeerden: “Vergelijking van dit meldingsgedrag met dat van [Barnard en Overbeke] leerde dat het aandeel correct gemelde dubbelpublicaties was toegenomen van 22 naar 73%.”

Noot van de schrijver: er is niets tegen gemelde/gevraagde dubbelpublicatie. Het vertalen en aanpassen van een artikel voor Nederlandse artsen kan zeer nuttig zijn, en redacties hebben hiertegen geen enkel bezwaar. Ook vallen de indrukwekkende aantallen onderzoeksartikelen op; dit was duidelijk een bloeiperiode van het Tijdschrift. In het afgelopen jaar (april 2020 tot mei 2021) verschenen 37 onderzoeksartikelen in het NTvG, waarvan 10 gemelde dubbelpublicaties

Referenties en kwaliteit

Referenties in te publiceren artikelen kregen speciale aandacht bij het Tijdschrift. Toen ik begon bij het Tijdschrift controleerde kopijvoorbereider Margreet Brilman alle referenties aan de hand van de papieren uitgave van de Index Medicus: per jaargang 6 tot 10 dikke boeken, waarin je in de index de auteurs kon opzoeken, waarna je in de hoofdtekst de volledige referentie kon vinden. Margreet paste deze dan zo nodig aan volgens de regels. Toen nog geen PubMed, EndNote, Mendeley of Zotero.

Eerste auteur Van Ieperen deed met Overbeke en Hart een onderzoek naar onderzoeksartikelen in de periode 1949-1999. In 1949 ontbrak bij 53% een beschrijving van de toegepaste methoden, in 1959 bij 44% en in 1999 was dat slechts bij 2% het geval. De meeste onderzoeken met een methodebeschrijving waren retrospectief van opzet; het percentage prospectieve onderzoeken kwam nooit boven de 25. In 1959 waren er in 84% van de artikelen 1 tot 2 auteurs per artikel, in 1999 in 53% van de gevallen 5 of meer, met een maximum van 16. Medisch studenten waren in 1959 nog geen coauteur, maar in 1999 bij 13% van de artikelen. Gerandomiseerd en prospectief onderzoek was vooral afkomstig uit universitaire afdelingen, het retrospectieve uit algemene ziekenhuizen.

Eerste auteur Sjoerd Hobma controleerde samen met Overbeke de kwaliteit van referenties in aangeboden en gepubliceerde onderzoeksartikelen. Bij de aangeboden artikelen zaten in 70 van de verwijzingen één of meer fouten. Van de gepubliceerde verwijzingen was 31 niet geheel correct. Ernstiger was dat Hobma en Overbeke vonden dat bij 1 op de 3 artikelen sprake was van inhoudelijk onjuist citeren: 5 maal werd een kleine fout gevonden, 16 maal een enigszins misleidende fout en 12 maal werd de informatie niet gevonden of bleek deze wezenlijk te verschillen van die in het geciteerde artikel. Als voorbeeld van een ernstig misleidende fout noemen de auteurs: “Anderen vonden eveneens dat (…) de vrije insulinespiegels, (…).” In het geciteerde artikel zijn echter geen vrije insulinespiegels maar C-peptide-waarden gemeten.

Effecten van publicaties

Andere interessante zaken waar de redactie erg benieuwd naar was, betroffen de aandacht die publicaties in het NTvG kregen in kranten, hoeveel effect ze hebben op de klinische praktijk en hoeveel respons auteurs krijgen op hun artikel. Bianca van Maldegem schreef als eerste auteur drie artikelen hierover.

Uit een enquête onder auteurs die in 1994 een bijdrage hadden geleverd, bleek dat vrijwel alle artikelen (n = 165) effect hadden gehad, zoals benadering van de auteurs door lezers (97%), uitnodigingen voor voordrachten (40%), gebruik van gegevens door anderen (38%), patiëntverwijzingen en plannen voor verder onderzoek (33%). Op 20% volgde een ingezonden brief en 14% van de auteurs kreeg vragen van de pers.

In een tweede artikel keek dezelfde auteur naar het effect van drie klinische lessen met een specifieke boodschap. Bij 2 klinische lessen was geen invloed te vinden (mogelijk door ontbreken van gegevens), maar bij de derde was er een significante toename van het aantal aanvragen (van 50 naar 90 in de 3 maanden na de publicatie).

Op de vraag: “Staan we in de krant?” probeerden Van Maldegem en Overbeke antwoord te geven in een derde artikel. Hiervoor gebruikten zij gedurende 6 maanden een knipselkrant van het ministerie van VWS (die volgens een ingezonden brief van journalist Wim Köhler geen 100% bereik heeft). Ze vonden in totaal 34 berichten naar aanleiding van 27 artikelen, waarvan 21 over publicaties uit The New England Journal of Medicine, en 15 uit het NTvG. Daarbij kwamen kanker en aids het meest aan bod. Belangrijk voor het NTvG was dat redacties ook gebruik bleken te maken van Nederlandstalige tijdschriften zoals het NTvG.

John als promotor

Als hoogleraar begeleidde John de promotie van Arjen Hoogendam, die het proces van wetenschappelijk publiceren van de andere kant benaderde: van de ‘eindgebruiker’, de arts die met een patiënt in de spreekkamer snel de laatste stand van zaken op PubMed probeert te achterhalen. De bevindingen van Hoogendam in zijn proefschrift Evidence-based searching at the point of care zijn zeer relevant voor de praktijk. We volstaan hier met lezing van de Nederlandstalige samenvatting (vanaf pag. 148) van harte aan te bevelen.

Uit al deze publicaties moge duidelijk zijn dat John grote betekenis heeft gehad voor het Tijdschrift en voor medisch-wetenschappelijk publiceren in Nederland. Ook na zijn pensionering bleef John de ontwikkelingen op dit bijzondere gebied nauwgezet volgen en wisten de media hem vaak te vinden. We missen in hem een markante persoonlijkheid, een gedreven vakman en een goede en bovenal trouwe vriend.

Op de website van het NTvG verscheen op 4 mei een In memoriam voor John.

Aanbevelingen ICMJE: alle aanpassingen

Logo ICMJE

De belangrijkste richtlijnen voor publiceren die gelden bij het schrijven en aanbieden van een medisch-wetenschappelijk artikel vindt u in de aanbevelingen (tot 2013 ‘uniforme voorschriften’) van het International Committee of Medical Journal Editors, het ICMJE.

Ze bevatten regels voor onder andere auteurschap, redacteuren en peer review. Verder geven ze praktische aanwijzingen voor de aanbieding van het manuscript, de indeling en de lay-out van artikelen. In Nederland worden ze officieel onderschreven door het NTvG en ook het Tijdschrift voor Psychiatrie en Pharmaceutisch Weekblad volgen deze aanbevelingen. Wij geven een overzicht van de belangrijkste wijzigingen in de loop van de tijd

Aanpassingen mei 2023: ICMJE over AI: ‘gezaghebbend klinkende uitvoer die onjuist, onvolledig of bevooroordeeld kan zijn’

In deze aanpassingsronde heeft het ICMJE een aantal aanpassingen doorgevoerd (geannoteerde versie):

  • een kleine wijziging in de 4 criteria voor auteurschap;
  • een uitgebreidere aanpassing over hoe redactie en auteurs moeten omgaan met AI;
  • een aanvulling op het gebied van richtlijnen.

    Voor het auteurschap gelden de bekende 4 eisen (altijd goed om deze nog even te herhalen):
  • een aanzienlijke bijdrage hebben geleverd aan het ontwerp of de opzet van het werk, of het verkrijgen, analyseren of interpreteren van gegevens voor het werk EN
  • het concept van het artikel hebben bedacht of de wetenschappelijke inhoud ervan kritisch hebben gereviseerd EN
  • de uiteindelijke, te publiceren versie hebben gelezen en goedgekeurd EN
  • verklaren verantwoordelijk te zijn voor alle aspecten van het werk door te verzekeren dat vragen die te maken hebben met de juistheid en de betrouwbaarheid van alle delen van het werk afdoende zijn onderzocht en opgelost.

Bij het tweede punt geldt niet langer dat de auteur het werk ‘kritisch gereviseerd’ moet hebben, maar moet deze het ‘kritisch geëvalueerd’ hebben. Het gaat erom dat een auteur het werk kritisch beoordeeld moet hebben; daarbij hoeft er niet per se iets veranderd te worden.

Veel uitgebreider is de aanpassing over het gebruik van artificial intelligence in wetenschappelijke artikelen.

Dat is zeker welkom. Ook in Nederlandstalige publicaties testen auteurs of ChatGPT nuttige inhoud kan genereren op hun vakgebied: in het Tijdschrift voor Psychiatrie schreef Edwin van Dellen Kunstmatige intelligentie in de psychiatrie: cocreatie van mens en ChatGPT, in HEELdeHUID schreef dermatoloog Kees-Peter de Roos met ChatGPT een stuk waarvan ons vooral de – door de hoofdredacteur bedachte – titel bijbleef: De schurft aan schrijven (pag. 29) en in het NTvG schreven drie artsen in samenwerking met een AI-engineer Kan AI een NTvG-artikel schrijven? (achter betaalmuur). Hoofdredacteur Marcel Olde Rikkert wil snel weg uit de AI-hype en concludeert in zijn redactioneel Matige intelligentie ‘Dus, om auteursverwachtingen te managen: het NTvG zal conform internationale afspraken geen chatbot als auteur toestaan.’

Het ICMJE schrijft in het gedeelte over auteurschap:

  1. Door kunstmatige intelligentie (AI) ondersteunde technologie
    ‘Bij indiening moet het tijdschrift van auteurs verlangen dat ze bekendmaken of ze door kunstmatige intelligentie (AI) ondersteunde technologieën (zoals Large Language Models [LLM’s], chatbots of makers van afbeeldingen) hebben gebruikt bij de productie van ingezonden werk. Auteurs die dergelijke technologie gebruiken, moeten zowel in de begeleidende brief als in het ingediende werk beschrijven hoe ze deze hebben gebruikt. Chatbots (zoals ChatGPT) mogen niet als auteurs worden vermeld omdat ze niet verantwoordelijk kunnen zijn voor de nauwkeurigheid, integriteit en originaliteit van het werk, en deze verantwoordelijkheden zijn vereist voor auteurschap (zie Sectie II.A.1). Daarom zijn mensen verantwoordelijk voor al het ingediende materiaal dat het gebruik van AI-ondersteunde technologieën bevat. Auteurs moeten het resultaat zorgvuldig bekijken en bewerken, omdat AI gezaghebbend klinkende uitvoer kan genereren die onjuist, onvolledig of bevooroordeeld kan zijn. Auteurs mogen AI en AI-ondersteunde technologieën niet als auteur of co-auteur vermelden, noch AI als auteur noemen. Auteurs moeten kunnen beweren dat er geen plagiaat in hun artikel zit, ook niet in tekst en afbeeldingen die door de AI zijn geproduceerd. Mensen moeten ervoor zorgen dat al het geciteerde materiaal op de juiste manier wordt vermeld, inclusief volledige citaten.’

Verderop in de sectie over peerreview waarschuwt het ICMJE dat referenten manuscripten vertrouwelijk moeten beoordelen, en dat ze deze daarom ‘niet naar software of andere AI-technologieën moeten uploaden wanneer de vertrouwelijkheid niet kan worden gegarandeerd. Referenten moeten aan tijdschriften bekendmaken of en hoe zij AI-technologie gebruiken om hun beoordeling te vergemakkelijken.’ Het ICMJE waarschuwt niet alleen auteurs, maar ook referenten: ook zij ‘moeten zich ervan bewust zijn dat AI gezaghebbend klinkende output kan genereren die onjuist, onvolledig of bevooroordeeld kan zijn.’

Bij de bespreking van referenties waarschuwt het ICMJE dat het niet toegestaan is om te verwijzen naar AI-gegenereerde materialen als primaire bron.

Ten slotte vinden we bij de bespreking van richtlijnen nog de volgende aanvulling:

Auteurs worden aangemoedigd om te verwijzen naar de SAGER-richtlijnen voor het rapporteren van geslachts- en genderinformatie in onderzoeksontwerp, gegevensanalyses, resultaten en interpretatie van bevindingen: www.equator-network.org/reporting-guidelines/sager-guidelines/.

Aanpassingen mei 2022

Slechts 3 aanvullingen in deze ronde (geannoteerde versie):

  • Het ICMJE beschouwt publicatie van gegevens in rapporten of beoordelingen door toezichthoudende instanties (bijv. technologische beoordelingen of toezicht op het gebied van medische zaken of medische hulpmiddelen) niet als dubbelpublicatie.
  • Bij de beschrijving van de selectie en van de deelnemers aan een onderzoek moeten auteurs aangeven hoe representatief hun steekproef is voor de algemene doelgroep die zij met hun onderzoek op het oog hebben.
  • In het verlengde daarvan: wanneer onderzoekers geen gegevens over ras of etniciteit hebben verzameld, moeten ze aangeven waarom ze dat niet gedaan hebben. Ras en etniciteit zijn sociale en geen biologische constructen; auteurs moeten resultaten die samenhangen met ras en etniciteit in die context interpreteren.

Aanpassingen december 2021

Ook in 2021 geen ingrijpende wijzigingen in de ICMJE-richtlijnen. Zie de geannoteerde versie (december 2021) voor een snel overzicht. Het enige opvallende punt is dat de tekst voor preprintarchieven flink is uitgebreid. Niet zo vreemd, aangezien deze steeds vaker gebruikt worden, ook om snel corona-onderzoek te publiceren (en weer terug te trekken, denkt de cynicus). Wanneer u als auteur gebruik wilt maken van een preprintarchief, moet dit voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • Men moet duidelijk aangeven dat preprints geen peerreview ondergaan hebben.
  • Auteurs moeten strijdige belangen vermelden.
  • Auteurs dienen financiering te vermelden.
  • Er moet een helder proces zijn zodat gebruikers kunnen waarschuwen wanneer er zorgen zijn over een preprint – een open commentaarsectie hiervoor is gewenst.
  • Ook moet het archief gegevens bijhouden over preprints die teruggetrokken zijn, met tijdstip en reden voor terugtrekking.
  • Het omgekeerde moet ook aangegeven kunnen worden: wanneer een preprint gepubliceerd is in een tijdschrift met peerreview.

Verder geldt dat auteurs duidelijk moeten aangeven dat ze een artikel eerder in een preprintarchief hebben opgenomen als zij het aan een tijdschrift ter beoordeling inzenden. Ook moeten auteurs in literatuurlijsten aangeven wanneer zijn verwijzen naar een publicatie die in een preprintarchief is opgenomen. Dit kan men ook in de tekst vermelden bij het bespreken van de referentie. Auteurs moeten voorzichtig zijn wanneer een artikel langere tijd in een preprintarchief is opgenomen zonder dat een reguliere publicatie in een tijdschrift met peerreview volgt.

Aanpassingen 2019

De aanpassingen van december 2019 zijn licht. Er springen enkele punten uit. Zie de geannoteerde pdf (2019) voor een snel overzicht.

Auteursvolgorde. Voor alle duidelijkheid is nu expliciet toegevoegd dat auteurs onderling moeten beslissen als er meningsverschillen zijn over de volgorde van auteurs; dus niet de tijdschriftredactie.

Strijdige belangen. De mededeling van strijdige belangen of zaken die daarbij mogelijk meespelen, moet transparant zijn. De lezer moet zelf kunnen beoordelen of een mogelijk belang van invloed zou kunnen zijn op wat de auteur meldt. Ook al wijst een mogelijke relatie of activiteit niet direct op problemen voor de inhoud van een artikel, de perceptie van een belangenconflict kan net zozeer het vertrouwen in de wetenschap ondermijnen als een werkelijk belangenconflict. De naam van deze sectie wordt dan ook uitgebreid: ‘Vermelding van financiële en niet-financiële relaties en activiteiten en strijdige belangen’.

Diversiteit en inclusie. Om de academische cultuur te verbeteren, moeten redacteuren ernaar streven een breed en divers scala aan te trekken van auteurs, reviewers, redactiemedewerkers en leden van de redactieraad, én lezers.

Assistentie peerreview. Als reviewers zich laten bijstaan door assistenten of adviseurs, dienen zij dit te melden bij de redactie. Uiteraard vallen deze assistenten ook onder de geheimhoudingsplicht.

Trialregistratie. Toestemming voor een onderzoek, gegeven door een onafhankelijke plaatselijke of zelfs landelijke medisch-ethische commissie of instantie, kan niet dienen als vervanging van de verplichte trialregistratie.

‘Roofreferenties’. Auteurs moeten geen referenties opnemen naar roof- of pseudotijdschriften.

Aanpassingen 2018

Eind december 2018 vernieuwde het ICMJE opnieuw zijn aanbevelingen. In de geannoteerde pdf (2018) ziet u snel de belangrijkste aanpassingen. Deze betreffen:

– De expliciete regel dat het doelbewust niet vermelden van strijdige belangen opgevat wordt als wetenschappelijk wangedrag.

– De aanmaning dat de tijdschriftredactie zorgvuldiger dient om te gaan met peerreview van manuscripten van personen betrokken bij redactionele beslissingen van het betreffende tijdschrift.

Relativering belang impactfactor. Het ICMJE wil dat redacties minder focussen op de impactfactor van hun blad en stelt dat ‘de impactfactor breed misbruikt wordt als surrogaatmaat voor de kwaliteit van onderzoek en tijdschrift’. Het ICMJE ziet liever dat men een brede mix van artikel- en tijdschriftmetrics gebruikt.

Publicatie op pre-printservers: wanneer auteurs hun werk willen publiceren op een pre-printserver, raadt het ICMJE aan servers te gebruiken die duidelijk onderscheid maken tussen manuscripten die wel en niet peerreview ondergingen. Ook moeten auteurs zorgen dat de achtereenvolgende versies herkenbaar opgenomen zijn en ze moeten redacties informeren dat hun werk op zo’n server staat.

– Publicatie bij zaken met direct en groot belang voor de volksgezondheid: auteurs die belangrijke gegevens snel publiek beschikbaar maken, moeten met voorrang kunnen publiceren in tijdschriften.

Aanpassingen 2017

Eind december 2017 verscheen weer een aangepaste versie van de ICMJE-aanbevelingen. In de geannoteerde pdf (2017) zijn alle aanpassingen snel te bekijken.

Roofbladen. De passage over ‘predatory’ of pseudotijdschriften werd uitgebreid, met de nuttige waarschuwing dat je als auteur pas ná acceptatie te horen krijgt dat je moet betalen voor de publicatie. Verder waarschuwt het ICMJE dat de namen van deze flutbladen vaak erg lijken op die van echte tijdschriften en dat ze vaak claimen lid te zijn van het ICMJE, WAME of COPE (wat ze uiteraard niet zijn). Ook hebben ze geen ‘peer review’. Auteurs moeten hier zelf voor opletten; WAME heeft goede informatie over het herkennen van deze roofzuchtige ‘redacties’.

– Bij de medisch-ethische toetsing komt de verklaring van Helsinki op de eerste plaats te staan, gevolgd door medisch-ethische toetsing door lokale, regionale of landelijke onafhankelijke instellingen, zoals de medisch-ethische commissies. Dit moet duidelijk verantwoord worden in de methodesectie van een artikel.

– Delen van resultaten in trialregistratie is de verantwoording van auteurs, niet van het tijdschrift. Auteurs zijn verantwoordelijk voor het deugdelijk rapporteren van resultaten in trialregistraties, en voor het verklaren van eventuele verschillen tussen de weergave van resultaten in trialregistraties en die in tijdschriftpublicaties.

Delen van data. Het ICMJE breidt de passage over het delen van data flink uit, met de aanpassingen zoals beschreven in het redactioneel uit juni 2017 (zie de volgende paragraaf). Vanaf juli 2018 geldt voor onderzoeksartikelen een verplichte verklaring over het delen van data. Deze verklaring moet onder meer bevatten: een nauwkeurige beschrijving van hoe en op welke wijze de data gedeeld worden, welke data precies beschikbaar zijn en of er aanvullende gegevens beschikbaar zijn. Auteurs van secundaire data-analyses (bijv. meta-analyses) die gedeelde data gebruiken, moeten goed aangeven waar zij deze vandaan halen en moeten ook duidelijk aangeven waardoor hun bevindingen afwijken van eerdere analyses. Degenen die de data oorspronkelijk genereerden en beschikbaar stelden, dienen daarvoor gepaste credits te krijgen (ere wie ere toekomt) en het ICMJE stelt dat secundaire bewerkingen zo veel mogelijk samen met de primaire auteurs uitgevoerd moeten worden.

Data delen

In juni 2017 publiceerden leden van het ICMJE een redactioneel in o.a. Annals of Internal Medicine met een voorstel voor een geleidelijke uitbreiding van het delen van data voor klinische trials. Per 1 juli 2018 moeten ingediende manuscripten over klinische trials een verklaring over de toegankelijkheid van de data bevatten. Voor klinische trials waarbij patiënten geïncludeerd worden vanaf 1 januari 2019 moeten auteurs bij de trialregistratie een ‘data sharing plan’ indienen.

Aanpassingen 2016

Sinds januari 2016 geeft het ICMJE uitgebreide richtlijnen over het delen van onderzoeksdata (zie hierover het overzichtsartikel in het NTvG). In december 2016 heeft het ICMJE de richtlijnen uitgebreid op het punt van retractaties, correctie en herziening van gegevens in onderzoeksartikelen en correct gebruik van terminologie inzake gender en sekse. Aanpassingen zijn te zien in een geannoteerde pdf-versie van de ICMJE-richtlijnen.

Aanpassingen 2014

In december 2014 verscheen een aangepaste versie van de ICMJE-aanbevelingen. Deze wijzigingen richten zich vooral op de volgende punten:

Onafhankelijkheid. Auteurs moeten ervoor zorgen dat in overeenkomsten met sponsors (profit en non-profit) de volledige toegang tot de complete data voor auteurs gegarandeerd is. Ook moeten de auteurs de data geheel onafhankelijk kunnen analyseren en interpreteren en het manuscript volkomen onafhankelijk kunnen bewerken en publiceren, waar en wanneer zij zelf verkiezen.

Ethische toetsing. Bij onderzoek met mensen moeten auteurs aangeven dat de medisch-ethische commissie (MEC) van hun instelling de procedures in het onderzoek heeft beoordeeld en goedgekeurd. Als er geen MEC is, dient het onderzoek te voldoen aan de eisen in de Verklaring van Helsinki. Bij twijfel dient de MEC van de instelling naar specifieke aspecten te kijken. Toestemming van deze commissie ontslaat redacties niet van de plicht om zelf te beoordelen of het onderzoek medisch-ethisch solide is.

Voorpublicatie. De ICMJE beschouwt publicatie van resultaten in een trialregister niet als ‘ongeoorloofde dubbelpublicatie’ indien het om een kort abstract van de voornaamste resultaten gaat, waarbij de grens van maximaal 500 woorden niet wordt overschreden.

Discussie. Wetenschappelijke discussies over en kritiek op publicaties moeten door redacties worden aangemoedigd.

Kosten?  Tijdschriftredacties moeten helder zijn over hun inkomsten en moeten duidelijk vermelden of en zo ja, welke vergoedingen zij van auteurs vragen. Auteurs moeten hier kennis van kunnen nemen voor zij aan hun manuscript beginnen of voor zij het insturen.

Data. Indien de onderzoeksgegevens in een publiekelijk toegankelijke database zijn opgeslagen, dient dit aan het einde van de samenvatting vermeld te worden (met naam van de dataset, nummer en internetadres).

Methode. De methodesectie dient dermate duidelijk en gedetailleerd te zijn dat deze replicatie van het onderzoek mogelijk maakt. Indien een organisatie betaald of ingeschakeld is om het onderzoek te verrichten (bijvoorbeeld om de data te verzamelen of te analyseren), dient dit in de methodesectie beschreven en verantwoord te worden. Ook dient de toestemming van de MEC genoemd te worden in deze sectie, evenals de andere genoemde medisch-ethische overwegingen.

Referenties. Redacteuren, referenten of auteurs mogen verwijzingen naar literatuur niet gebruiken om hun eigen belangen te promoten.

Openheid. Indien er twijfels of zorgen zijn uitgesproken over het onderzoek door het betrokken onderzoeksinstituut of door toezichthouders, dienen de auteurs in hun aanbiedingsbrief aan de redactie laatstgenoemde hierover te informeren. Dit geldt ook indien corrigerende actie is aangeraden.

In de geannoteerde versie van de in december 2014 vernieuwde ICMJE-richtlijnen kunt u alle wijzigingen snel bekijken.

Aanpassingen 2013

In augustus 2013 heeft het ICMJE een nieuwe versie van de ‘uniforme voorschriften’ gepubliceerd. De voorschriften hebben een nieuwe naam gekregen: “ICMJE Recommendations for the Conduct, Reporting, Editing and Publication of Scholarly Work in Medical Journals” (afgekort als “ICMJE Recommendations”). Hiermee wil het ICMJE benadrukken dat het om meer gaat dan alleen regels voor het opstellen en insturen van manuscripten.

Vierde criterium voor auteurschap

De belangrijkste verandering is het toevoegen van een 4de criterium voor auteurschap.

Voor auteurschap gelden nu de volgende 4 eisen:

  • een aanzienlijke bijdrage hebben geleverd aan ontwerp of opzet van het werk, of het verkrijgen, analyseren en interpreteren van gegevens voro het werk, EN
  • het concept van het artikel hebben bedacht of de wetenschappelijke inhoud ervan kritisch hebben gereviseerd EN
  • de uiteindelijke te publiceren versie hebben gelezen en goedgekeurd EN
  • verklaren verantwoordelijk te zijn voor alle aspecten van het werk door te verzekeren dat vragen die te maken hebben met de juistheid en de betrouwbaarheid van alle delen van het werk afdoende zijn onderzocht en opgelost.

De vierde toevoeging krijgt als toelichting: “Auteurschap houdt niet alleen in credits voor het werk, maar ook verantwoordelijkheid”. Het vierde criterium moet tegengaan dat auteurs zich aan hun verantwoordelijkheid voor het hele artikel onttrekken (“Dat gedeelte heb ik niet geschreven of dat deel van het onderzoek heb ik niet uitgevoerd, vraag maar iemand anders”). Het ICMJE formuleert treffend:

“Als er vragen rijzen over een aspect van een onderzoek of publicatie, hebben alle auteurs de plicht hiernaar onderzoek te doen en het probleem op te lossen. Door het auteurschap te accepteren, accepteert een auteur dat elk probleem dat te maken heeft met de publicatie, per definitie ook zijn of haar probleem is.”

Dit 4de criterium lijkt ons erg nuttig. Wij adviseren auteurs om vooral de laatste versie van de originele Engelstalige ICMJE-aanbevelingen te raadplegen (vertaalde versies kunnen verouderd zijn).

Medisch-wetenschappelijke links

Hier vindt u een aantal links naar nuttige sites en bespreken we kort opmerkelijke artikelen over medisch-wetenschappelijk publiceren.

Medisch-wetenschappelijke links

Veelschrijvers

Auteurs die iedere 5 dagen een artikel publiceren? Sommigen 2 jaar op rij, anderen zelfs 4 jaar achter elkaar. John P.A. Ioannidis e.a. onderzochten hoe dit kan en beschrijven hun bevindingen in Nature. Veel van deze hyperactieve auteurs werken in de biomedische wetenschappen. Zo produceerden Rotterdamse wetenschappers die werkten aan de Rotterdam studie en de opvolger ervan, de Generation R-studie, letterlijk duizenden publicaties. De vraag is natuurlijk hoe dergelijke auteurschappen ooit zouden kunnen voldoen aan de 4 criteria van het ICMJE: de auteur moet een rol spelen in het bedenken, of uitvoeren van de experimenten of het verwerken van de resultaten; moet helpen het manuscript te schrijven of te reviseren; moet de gepubliceerde versie goedkeuren; en neemt verantwoordelijkheid voor de inhoud van het artikel.
Uit een enquête die Ioannidis e.a. hielden onder de betrokken auteurs bleek dat degenen die hierop antwoordden, in de meeste gevallen niet voldeden aan de ICMJE-criteria. Sommigen gaven toe de artikelen zelfs niet eens gelezen te hebben.
Het kan gaan om hoogwaardige wetenschappelijke publicaties, maar de bevindingen roepen in ieder geval veel vragen op over auteurschap en de naleving van de criteria voor toewijzing daarvan. In De Volkskrant schrijft Stan van Pelt: ‘Om de publicatiedrift te doorbreken is het beter als er helemaal niet meer gekeken wordt naar het aantal publicaties van onderzoekers, is Ioannidis’ voorstel. Frank Miedema en Marijtje Jongsma zijn het met hem eens. Miedema: ‘Hier moeten we vanaf. Het moet alleen nog maar om inhoudelijke kwaliteit gaan: wat heeft al dat onderzoek aan inzichten opgeleverd?”

Bibliometrie

Mooi overzicht van de ontwikkelingen in de bibliometrie (‘journalology’) in Science: de 82-jarige oud-hoofdredacteur van de JAMA, Drummond Rennie, concludeert dat veel vooruitgang is geboekt: eind jaren 60 waren artikelen volgens hem belachelijk slecht (‘anekdotes over anekdotes’). Nu is er meer transparantie, meer registratie van onderzoeken en o.a. het ICMJE en CONSORT stimuleren de kwaliteit van publicaties. Toch moeten we blijven ‘knijpen in de ballon’, want onderzoek waar een luchtje aan zit, zoekt altijd wel een uitweg
.

Jaaroverzicht wetenschappelijke uitgevers

Op zoek naar een goed overzicht over wetenschappelijk publiceren? De International Association of Scientific, Technical and Medical Publishers publiceerde 9 oktober 2018 de 50ste editie van het STM-rapport ‘An overview of scientific and scholarly publishing’. Goed om te weten dat de gezamenlijke Engelstalige wetenschappelijke uitgevers in 2017 naar schatting 10 miljard dollar winst maakten (in 2008 nog 8 miljard), bij een geschatte omzet van 25,7 miljard dollar. Medische informatie is goed voor 13 miljard dollar omzet. Naar schatting werken er zo’n 110.000 mensen in de uitgeefwereld, van wie 40% in de EU. Daarnaast zijn er 20-30.000 freelancers actief voor de uitgevers. In totaal zijn er 33.100 wetenschappelijke gepeer-reviewde Engelstalige tijdschriften actief en  maar liefst 9400 niet-Engelstalige. Samen publiceren die meer dan 3 miljoen artikelen per jaar.
Onderzoekers lazen 250 artikelen per jaar, medici lezen iets meer, hun collega’s in de geesteswetenschappen en de sociale wetenschappen  iets minder. De gemiddelde leestijd per artikel is wat teruggelopen, tot iets meer dan 30 minuten.
De opstellers van het rapport bezien de opkomst van preprints en preprintservers met enige zorg: dit kan een potentiële bedreiging zijn voor hun businessmodellen.

Video’s

En nog een video: Joost Drenth, jarenlang hoofdredacteur van het NTvG, geeft een interessante presentatie over wetenschappelijk publiceren. Aanbevolen.

  • YouTube-video van de redactie van BMJ, waarin zij aanwijzingen geven hoe je als auteur de kans op publicatie kunt vergroten.
  • Bent u gevraagd als referent voor een biomedisch tijdschrift? Gefeliciteerd! In de gids Peer review: the nuts and bolts vindt u een praktische introductie. Geschreven door jonge onderzoekers, tijdschriftredacteuren, journalisten en medewerkers van onderzoeksorganisaties. Dit is een uitgave van de Britse organisatie Sense about Science, die werkt aan beter begrip van wetenschap bij het algemene publiek: ‘making sense of scientific and medical claims in public discussion’.

    Diverse links

  • Schrijft u mee aan een systematische review? Nodig dan vooral een bibliothecaris of andere informatiespecialist uit als coauteur. Zulke medeauteurs dragen bij aan een significant hogere kwaliteit van de literatuurzoekactie. De zoekactie wordt beter gedocumenteerd – en daardoor beter reproduceerbaar – en de review als geheel voldoet aan meer kwaliteitscriteria. Op die manier kunt u bias beperken.
  • Schrijft u mee aan een oorspronkelijk artikel? In deze presentatie over de IMRAD-structuur vindt u een aantal vragen die iedere auteur zich zou moeten stellen.
  • Wat is een goede titel? De hoofdredacteur van Journal of the Norwegian Medical Association legt het helder uit. De beste titel beschrijft met zo weinig mogelijk woorden zo duidelijk mogelijk de inhoud van het artikel. In hetzelfde tijdschrift verscheen ook een kort onderzoek over de voorspellende waarde van de titel – voor acceptatie van een artikel. Meer over ‘pakkende’ titels in onze bijdrage ‘Prikkelend publiceren moet juist niet‘.
  • In de JAMA verscheen in maart 2014 een beknopt overzicht van 15 jaar International Congress on Peer Review and Biomedical Publication: van de ruim 600 abstracts leidden er bijna 300 tot een publicatie. De auteurs concluderen dat ondanks de grote invloed op biomedisch publiceren, de methoden van peer review nog steeds te weinig onderzocht worden. In een bijbehorend redactioneel bespreken Rennie en Flanagin het onderzoek naar peer review en publiceren, onder het motto: ‘voortzetting van de zoektocht naar kwaliteitsverbetering van onderzoeksverslaglegging’. In hetzelfde nummer ook een vergelijking van de gegevens van geregistreerde trials met de uiteindelijke publicaties, met de conclusie: ‘er is ruimte voor verbetering’. Daarnaast een onderzoek naar afgebroken gerandomiseerde gecontroleerde trials (RCT’s). Een kwart van de RCT’s werd afgebroken, meestal door slechte werving  van deelnemers. De RCT’s met als sponsor de farmaceutische industrie en grotere trials werden minder vaak voortijdig afgebroken. Eventuele resultaten van afgebroken RCT’s vinden we minder vaak terug in wetenschappelijke tijdschriften.
  • De Engelstalige internationale editie van Deutsches Ärzteblatt begon in 2009 met een serie over het beoordelen van wetenschappelijke artikelen en methodologie. Inmiddels omvat de serie 20 artikelen, waarin experts op zeer toegankelijke wijze opzet van publicaties en methoden bespreken.
  • Het NTvG is bezig met het publiceren van een reeks over methodologie.
  • Goede redactionele bewerking verbetert aantoonbaar de kwaliteit van teksten. Dit bleek uit een van de weinige onderzoeken naar het effect van de gezamenlijke inspanningen van hoofdredactie, referenten en redacteuren van het NTvG. De conclusie luidde: ‘De redactionele bewerking gaf verbetering van 11 van de 16 onderdelen, waarbij de stijl en de leesbaarheid sterk verbeterden’. Dit artikel vormde ook onderdeel van een cochrane-review naar het effect van technische redactionele bewerking. Auteurs Wager en Middleton vonden niet veel onderzoek hiernaar. Toch kunnen zij concluderen dat er “enig bewijs is dat het ‘pakket’ van technisch redigeren bij biomedische tijdschriften de artikelen verbetert.”
  • The Lancet publiceerde eerder twee nuttige artikelen over kwalitatief medisch-wetenschappelijk onderzoek.
  • Een leerzaam artikel in JAMA legde de vinger op de te rooskleurige voorstelling van niet-significante onderzoeksbevindingen in gerandomiseerde gecontroleerde trials (zie ons bericht hierover). In de bijlage van dit artikel vindt u fraaie voorbeelden; leerzaam voor auteurs en redacteuren.
  • Een vervolg op dit artikel in PLOS Medicine illustreert hoe de begeleidende persberichten de bevindingen nog verder oppoetsen. Leerzaam voor wetenschapsjournalisten, redacteuren en auteurs.
  • Een interessante site over wetenschappelijk publiceren is The Scholarly Kitchen (‘What’s hot and cooking in scholarly publishing’). De site is een initiatief van de Society for Scholarly Publishing.
  • Groepsauteurschap: in steeds meer artikelen zien we een groep als medeauteur. Dit kan onduidelijkheid geven: zijn de leden van de groep ook echt auteurs? Of wordt het artikel mede ”namens de groep” geschreven? Wie zich in de regels hierover wil verdiepen, verwijzen we graag naar de CSE Recommendations for Group-Author Articles in Scientific Journals and Bibliometric Databases.

Schrijven van een wetenschappelijk artikel

Schrijven en plannen

Schrijven van een wetenschappelijk artikel: een lastige klus? (Ante Timmermans - Make a Molehill out of a Mountain (of Work); Manifesta 9, Genk, 2012)
Ante Timmermans: Make a Molehill out of a Mountain (of Work); Manifesta 9, Genk, 2012

Hoe begin je met het schrijven van een wetenschappelijk artikel? Hoe ziet de planning eruit en waarmee begin je? En hoe ga je om met twijfels: kan ik dit wel en heb ik wel genoeg te melden? Of juist: hoe krijg ik al mijn informatie in zo’n kort artikel? Patricia Gonce Morton, hoogleraar aan de University of Maryland School of Nursing, Baltimore, geeft in 2 praktische artikelen in AACN Advanced Critical Care schrijfadviezen aan beginnende auteurs.

Publishing in Professional Journals, Part I: Getting Started

Publishing in Professional Journals, Part II: Writing the Manuscript

Schrijfadviseur Tim Albert pakt het weer anders aan: hij geeft in British Journal of Hospital Medicine (2017) 8 vragen om over na te denken vóór je aan een artikel begint. De eerste is: ‘Waarom zou ik dit artikel schrijven?’ Want: ‘Wat levert mij dat op?’ Zie je meer voor- dan nadelen? Ga dan enthousiast aan de slag en maak er wat moois van. Daarna volgen praktische vragen zoals: Hoe maak je er tijd voor? Wanneer begin je met schrijven? Wie worden mijn medeauteurs? Minder voor de hand liggend vonden we zijn vragen ‘Hoe weet je dat je genoeg onderzoek hebt gedaan?’ en ‘Begin je met de titel?’

De vraag ‘naar welk tijdschrift?’ is essentieel: kies een realistisch doel en richt je artikel daarop. Met andere woorden: bestudeer het tijdschrift en de richtlijnen voor auteurs zorgvuldig en pas je artikel daar ook echt op aan: werkwoordstijden, stijl, indeling, indeling van tabellen en figuren en format van literatuurreferenties.

Serie over effectief schrijven en publiceren

Daarnaast verscheen in Journal of Clinical Epidemiology een serie instructieve artikelen over effectief schrijven van wetenschappelijke artikelen, én publiceren ervan. De auteurs, Daniel Kotz en Jochen Cals, zijn verbonden aan Maastricht University. Deze serie is niet speciaal op een bepaald tijdschrift gericht, maar is bedoeld om álle auteurs te helpen. Elk artikel is heel praktisch van opzet en geeft steeds antwoord op twee vragen: wat u moet weten en wat u moet doen. Ook zij geven eerst praktische tips voor het opstarten. Daarna volgen ze mooi de indeling van een oorspronkelijk artikel en tot slot vullen ze het geheel aan met antwoorden op vragen zoals: hoe kies je een goed tijdschrift en hoe communiceer je met redacties en referenten? De serie artikelen is vergelijkbaar met het boek van de NTvG-redactie, Het schrijven van een medisch-wetenschappelijk artikel (waarvan wij de eindredactie verzorgden).

Beide auteurs geven ook een tweedaagse cursus over schrijven en publiceren.

Goed nieuws is dat zij deze serie artikelen inmiddels ook gepubliceerd hebben in het Nederlands, in het Vlaamse huisartsenblad Huisarts Nu. Hier vindt u de links naar alle artikelen, die volledig vrij toegankelijk zijn:

  1. Het begin
  2. Titel en abstract
  3. Inleiding
  4. Methoden
  5. Resultaten
  6. Discussie
  7. Tabellen en figuren
  8. Referenties
  9. Auteurschap
  10. Tijdschriftkeuze
  11. Een artikel indienen
  12. Reageren op referentencommentaar

Medisch-wetenschappelijke handboeken

Hier vindt u een korte bespreking van de betere handboeken voor medisch-wetenschappelijke redacteuren en auteurs.

Medisch-wetenschappelijke handboeken

Handbook EASE, 2de druk
Handbook EASE, 2de druk

Science Editors’ Handbook

De European Association of Science Editors (EASE) is een vakvereniging voor redacteuren en uitgevers van wetenschappelijke uitgaven. Interessante uitgaven zijn het tijdschrift European Science Editing (een half jaar na publicatie vrij te downloaden voor niet-leden) en het Science Editors’ Handbook, waarvan in 2013 een nieuwe versie is uitgekomen.

Oud-KNMP-redacteur Arjan Polderman is een van de redacteuren van deze uitgave. Deze 2de druk telt 56 hoofdstukken, verzorgd door internationaal erkende auteurs, en beslaat ruim 230 bladzijden op royaal formaat.

Met een praktische sectie over allerlei aspecten van het redactiewerk, een sectie over nomenclatuur en terminologie en adviezen voor redactioneel beleid tot een sectie over peer review, over ethische vragen en over technische aspecten van het publiceren en het promoten van wetenschappelijke tijdschriften is dit handboek weer helemaal up-to-date.

Op de site van EASE vindt u veel tips en checklists voor auteurs, peer-reviewers en redacties.

Scientific style and format
Scientific style and format

Scientific Style and Format

Interessant is de Council of Science Editors (CSE). Hun blad Science Editor is na 1 jaar vrij te raadplegen voor niet-leden. CSE verzorgt een zeer compleet handboek: Scientific Style and Format. In 2014 verscheen de 8ste editie, die inmiddels 840 pagina’s telt. U kunt een papieren boek kopen, maar ook te overwegen is een abonnement op de online-editie. Papier of online, we kunnen deze uitgave sterk aanbevelen aan redacteuren en auteurs. Henk Walvoort was al zeer lovend over een eerdere druk van dit boek:

‘Uniformiteit in spelling en aanduiding van wetenschappelijke fenomenen komt niet alleen de overdracht van wetenschappelijke informatie zeer ten goede, het is zelfs een absolute voorwaarde voor efficiënte informatieoverdracht.

Wie wel eens een artikel of een hoofdstuk in een leerboek heeft geschreven, kent de twijfel over de juiste schrijfwijze: moet in het oncogen c-myc de eerste c nu wel of niet cursief (niet), wordt de molecuulmassa nu uitgedrukt in kD of in kDa (het laatste) en moet de 4 van T4 nu in de regel of inferieur? (mag allebei).

[…] het handboek […] geeft op veel van deze vragen, zo niet op alle, een beargumenteerd antwoord. […] Het is dan ook een goede hulp voor schrijvers en onmisbaar voor redacties.’

AMA Manual of Style

AMA Manual of Style

Ook zeer informatief en compleet is het handboek van de JAMA-redacteuren: de AMA Manual of Style. A Guide for Authors and Editors (11de editie verscheen april 2020). Over alle aspecten van het redactionele proces vindt u hier complete informatie. Indienen van een manuscript, peer review, redigeren en drukproefcorrectie, het komt allemaal aan bod in ruim 1300 bladzijden.

Veel praktische informatie (tabellen en figuren, afkortingen, eenheden en nomenclatuur), maar ook uitgebreide informatie over ethische aspecten van publiceren (copyright, strijdige belangen, verantwoordelijkheid, embargo en overdrukken).

Het boek staat ook geheel online en de site biedt ook enkele vrij toegankelijke diensten, o.a. een handige tool voor het omrekenen van SI-eenheden en laboratoriumwaarden.

John Kirkman: Good style. writing for science and technology
John Kirkman: Good style. Writing for science and technology

 John Kirkman: Good style

John Kirkman geeft al jaren cursussen en workshops over beter schrijven voor biomedici en technici. Tijdens deze cursussen legt hij deelnemers tal van voorbeelden voor en vraagt naar hun voorkeuren. Mede op grond daarvan geeft hij in Good style sterke adviezen voor een heldere stijl.